DE WITTE PENITENTEN VAN MONTPELLIER

 EN DE  SAINTE-FOY KAPEL

 

 

 

BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN DE KAPEL

 

De kapel van de Witte Penitenten, opgericht in het hartje van het oude Montpellier op het einde van de XIIde eeuw en gewijd aan de heilige maagd Foy, in Agen gemarteld omstreeks 290, wordt kort daarop voor het eerst vermeld in het Bullarium van Maguelone, ten jare 1228. Ze geldt als naar alle waarschijnlijkheid enige nog bestaande kerk intra muros in de binnenstad. Over hoe ze er van binnen en van buiten in die tijd uitzag, weten wij nu zo goed als niets meer.

 

Het broederschap vestigde er zich in het begin van de XVIde eeuw maar tijdens de godsdienstoorlogen werd de kapel vernield. In 1568 bleven enkel het onderste gedeelte van de muren en de voorgevel overeind, verbonden door een boog met de patriciërswoning Hôtel Jacques Cœur. Meer dan een halve eeuw lang werd het grondstuk toen gebruikt als begraafplaats.

 

Op grond van een verordening van Monseigneur Fenouillet, bisschop van Montpellier, kreeg het Broederschap de vervallen site terug en plaatste het symbolisch een kruisbeeld tegen de gevel. De wederopbouw startte het jaar daarop en tegen 1626 was de ruwbouw al af. Nadien — in 1633, 1647 en 1685 — kwamen verbouwingen die meer ruimte boden.

 

Van 22 september tot 4 oktober 1632 volgden koning Lodewijk XIII en zijn gemalin Anna van Oostenrijk de mis in de kapel, o. m. op de eerste zondag van oktober. Tussen 1651 en 1655 stelden de Penitenten de kapel voor alle kerkdiensten ter beschikking van de clerus van de kerk Notre-Dame-des-Tables, die men toen heropbouwde nadat ze in 1621 — net zoals alle andere kerken van de stad — door de Gereformeerden was verwoest.

 

Tijdens de Revolutie was het Broederschap verboden verklaard: de kapel werd als openbaar bezit van de natie verkocht in 1793, en achtereenvolgens gedegradeerd tot stapelplaats, tot school en opnieuw tot stapelplaats, ditmaal voor veevoer, zodat ze in 1801 weer ernstig in verval was geraakt.

Toen werd ze verhuurd aan het Broederschap, hoewel dit toen officieel nog verboden was, en vervolgens teruggekocht op 10 Prairial van het jaar XII (30 mei 1804). Een keizerlijk decreet stelde ze in 1805 opnieuw open voor kerkdiensten, dank zij de tussenkomst van Jean-Jacques-Régis de Cambacérès, die in 1790 nog Prior van het Broederschap was geweest en Aartskanselier van het Franse Keizerrijk was geworden. Belangrijke restauratiewerken dienden in de loop van de hele XIXde eeuw eeuw te worden uitgevoerd, o. a. in 1805 en in 1875.

 

Bij de scheiding van Kerk en Staat in 1905 probeerde de openbare macht tevergeefs een inventaris op te maken van de bezittingen van de kapel. Het was het Broederschap toen immers gelukt te bewijzen dat de kapel privaat eigendom was, volledig autonoom t. o. v. de kerkelijke overheid. Ze is nog steeds — erkend als instelling van openbaar nut — eigendom van de vereniging der Witte Penitenten, die er geregeld missen laat lezen, aanbiddingen van het H. Sacrament laat plaatsvinden, en tot het bidden van de rozenkrans en van de Kruisweg uitnodigt.

 

 

EEN BEZOEK AAN DE KAPEL

 

Van buiten af kunt U de gevel van de kapel bewonderen, die gedeeltelijk dateert uit de XIIde. De toegangspoort en de koepeltrommel die erop volgen werden in 1747 gebouwd en zijn een mooi voorbeeld van rocaille-stijl. Toen de wederopgebouwde kapel in 1626 af was, werd ze beschreven als een banale hangar (...) waarvan de witte muren en de naakte gebinten de enige versiering waren. De echte versiering, binnen in de kapel, volgde tussen 1641 en 1706. De Penitent diende zich omringd te voelen door kunstwerken die hem tot bidden aanzetten. Die zullen in de loop van de XIXde eeuw gerestaureerd en aangevuld worden. Ze bestaan hoofdzakelijk uit:

 

- vergulde houten beeldhouwwerken uit de XVIIde eeuw, vervaardigd door Subreuil. Men vindt ze verspreid in het koor: het laagreliëf van het hoofdaltaar; de kariatiden; de vier zuilen en pilasters die de boog dragen, boven het altaar; de standbeelden van Joannes de Doper en van de H. Maria Magdalena, achteraan bij de twee vensters. Ze hoorden vroeger bij een retabel dat als zodanig niet meer bestaat.

 

- lambrisering uit verguld hout op de muren, gemaakt tussen 1698 en 1706, op tekeningen van Augustin- Charles d’Aviler , lid van het Broederschap schepper van o. m. de triomfboog  aan de Peyrou-poort van Montpellier. De vensters van de zuidkant werden in 1872 dichtgemaakt, ondanks de tegenkanting van het Broederschap.

 

- een gecompartimenteerde zoldering uit de XVIIde eeuw, die hoofdzakelijk het werk is van Paul Pezet en Simon Raoux, beide schilders uit Montpellier. In de geest van de Contrareformatie  diende het ikonografisch geheel het leven van OH Jezus Christus uit te beelden, omringd door de vier evangelisten: hiervan verdwenen zes doeken tijdens de Franse Revolutie. De medaillons en de attica ‘s boven de vensters zijn van de hand van Antoine Ranc.

 

- voornamelijk XIXde eeuwse doeken onderaan tegen de muren:

 

aan de kant van de preekstoel (zuidkant), vanaf het hoofdaltaar: de H. Lodewijk in verering voor de H. Doorn, de H. Hieronymus in de woestijn van J. Moulinier, Sint Jan de Doper, een kopij van een schilderij van Vien, een Kruisiging (XVIIde eeuw) verwerkt in de preekstoel, een Rust van de H. Familie van Bézart, en een Pietà.

 

aan de overkant (noordkant) De wens van Lodewijk XIII door J.-J. Reynes, de Samaritaanse vrouw, de H. Genofeva (XVIIIde eeuw ?), de apotheose van het Onbevlekte Hart van Maria, (Riban), een Kruisafnememing van O. Tendon, de kapel van de H. Theresia van het Kindje Jezus en de Genezing van de lamme door Jezus.

 

Al deze werken vormen een zeer coherent geheel en hebben een artistieke waarde die in 1995 de klassering als historisch monument van de kapel en van de inboedel rechtvaardigde.

 

 

BEKNOPTE GESCHIEDENIS VAN HET BROEDERSCHAP

 

Historisch is het Broederschap van de Witte Penitenten (boetelingen) verbonden met het verblijf van de heiligen Franciscus van Assisi te Montpellier in de XIIIde eeuw, maar in zijn huidige vorm ontstaat het pas in 1517. Het is uitgesproken katholiek en innig verbonden met de Kerk, en bestaat uit mannen en vrouwen uit alle lagen van de maatschappij, vooral dan uit leken die zich wijden aan het gebed en de naastenliefde voor het heil der zielen. In onze stad is een ander broederschap gevestigd: dat van de Blauwe Penitenten, die hun kapel hebben in de Rue des Étuves (Stoombadstraat).

 

De Witte Penitenten wijden zich aan de Heilige Geest en plaatsen zich onder de bescherming van de Maagd Maria. De kledij van de Broeders bestaat uit een lang gewaad (sac) en een kap (cagoule) als teken van nederigheid en van gelijkheid. Wit verwijst naar zuiverheid, naar het doopsel en naar het licht van de Heilige Geest. 

 

In het jaar 1518 zouden de Penitenten zich eerst in Sainte-Foy hebben gevestigd maar in 1568 werden ze verdreven. Toen kwamen ze achtereenvolgens op vier verschillende plaatsen in de buurt van het Canourgue-plein, waaronder de kerk van het H. Kruis (Sainte-Croix), tussen 1609 en 1621, toen de kerk voorgoed werd ontmanteld. Uiteindelijk konden ze in 1623 terugkeren naar de vervallen Sainte-Foy kapel om zich van daaruit verder te wijden aan hun traditionele taken: gebed, anonieme naastenliefde, het begraven van behoeftigen, het bezoeken van zieken en het uitdelen van brood, ... tot en met het stichten van een ziekenkas in 1904.

 

Het broederschap werd afgeschaft en verboden tijdens de Revolutie maar heringericht in 1802. Het wijdt zich verder aan zijn kerntaken, waaronder het onderhouden en het restaureren van de kapel en van de veertien kruisen die het in de stad staan heeft, als evenveel kruiswegstations. Zo zet het de activiteiten voort van het Broederschap van het Ware H. Kruis, een erfenis van het verleden.

 

Heel wat Penitenten hebben in de geschiedenis van de kapel een spoor nagelaten. We noteren, onder meer, chronologisch gerangschikt volgens het jaar van hun toetreding: de chirurg François Gigot de la Peyronie (1678-1747), Henri Pitot (1697-1771), waterbouwkundig ingenieur, die het aquaduct des Arceaux concipieerde om Montpellier van water te voorzien, hertogin Matignon de Fitz-James (Victoire Louise Josèphe Gouyon de Matignon de Gace, 4de hertogin van Fitz-James, 1722-1777), maarschalk Charles O’Brien de Thomond (een andere Jakobiet, uit Ierland, 1699-1761), kardinaal Charles-Antoine de La Roche-Aymon (aartsbisschop van Reims en pauselijk legaat in Frankrijk, 1696-1777), kardinaal Étienne-Hubert de Cambacérès (aartsbisschop van Rouen, 1756-1818), diens broer Jean-Jacques-Régis de Cambacérès (tweede consul tijdens de laatste fase van de Revolutie, 1753-1824), Charles-Maurice Grimaldi, graaf van Valentinois (1727-1798), advocaat-generaal Antoine-Louis de Séguier (1726-1792), princes Antoni Radziwill (Marie de Castellane, 1840-1915), kardinaal François de Rovérié de Cabrières (bisschop van Montpellier, 1830-1921) en de félibres (occcitaanse dichters) Albert Arnavielle (1844-1927) en Frédéric Mistral (1830-1914).

 

 

De restauratiewerken die zich opdringen wegens de slechte staat van de kapel en van de kunstwerken die ze bevat zullen veel tijd vragen en kostelijk zijn, maar dit wezenlijk deel van het cultuurpatrimonium van de regio moet bewaard worden, als druk bezocht oord van gebed en ingetogenheid en als zetel van het Toegewijde en Eervolle Broederschap van de Witte Penitenten, bewaarder van de veertien kruisen in de stad.

 

 

 

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DEVOTE ET RESPECTABLE CONFRERIE DES PENITENTS BLANCS DE MONTELLIER, CONSERVATRICE DES CROIX PUBLIQUES DE LA VILLE